bn. bw. (...lozer, -t),
1. geen trouw houdende, zonder trouw, verraderlijk: trouweloos verliet hij haar; trouweloos gedrag; — als eigenschap: een trouweloos karakter, geen trouw kennend, vals.
2. blijk gevend van, voortkomend uit het niet houden van trouw, verraderlijk: trouweloze daden; een trouweloze vlucht.