Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Toorts

betekenis & definitie

v. (-en),

1. fakkel, flambouw;
2. (plantk.) plantengeslacht (Verbascum) uit de familie der Leeuwenbekachtigen, merendeels rijzige tweejarige planten die in Juli en Aug. bloeien met een statige bloemstengel die bovenaan een gele aar draagt; in Nederland zes soorten: paarse toorts, mottenkruid, koningskaars, stalkaars, windbloemtoorts en melige toorts.

< >