v. (-s),
1. flambouw, toorts, in een licht ontvlambare stof gedrenkt stuk hout als verlichtingsmiddel (bij uitbr. ook voor soortgelijke lichtbronnen die op of aan een staak gedragen worden); — oneig. de fakkel van de dag, de zon; de fakkel van de nacht, de maan; — als symbool van brand, krijg en twist: de fakkel der tweedracht; vgl. oorlogsfakkel; — fig. in toepassing op iets dat geestelijk licht verspreidt: de fakkel der wetenschap hoog houden; ook wel van personen als geestelijke voorlichters;
2. (diev.) brandbrief, bedelbrief; brief in het algemeen;
3. bloemstengel van de lisdodde.