I. bn. bw.,
1. (slechts) de vorm betreffend, ten aanzien van, naar de vorm : een formeel bezwaar; formeel heeft de minister gelijk;
2. waarbij of zodat de vormen in acht genomen zijn en vand.: geheel het voorkomen of karakter hebbend van hetgeen het zn. uitdrukt: een formeel bevel, proces, aanzoek; de twist ontaardde in een formeel handgemeen ; — bw., in alle vorm, bepaald, duidelijk : hij heeft het hem formeel geweigerd; — (rechtst.) het formele recht (tegenover het materiële recht), de regelen van het procesrecht.
zn. o. (-on), houtwerk waarop een boog of gewelf gemetseld wordt en dat na voltooiing daarvan wordt weggenomen; —WERK, o., alle formelen samen.