(woog toe, heeft toegewogen),
1. de voor iem. bestemde hoeveelheid afwegende overdragen: dies kocht ik het veld en ik woog hem het geld toe, zeventien zilveren sikkelen (Jerem. 32: 9);
2. (oneig.) toedelen, doen verkrijgen, geven, inz. vanwege een hogere macht: tevreên in ’t lot haar toegewogen (Staring).