I. (rolde toe, heeft en is toegerold),
1. (overg.) ergens heen rollen: iem. een bal toerollen;
2. (onoverg.) rollende naderen.
II. (rolde toe, heeft en is toegerold),
1. (overg.) oprollen, dichtrollen: is de inslag van de sigaar goed, dan rolt men toe, met vlakke hand;
2. (onoverg.) zich rollend sluiten; de bladeren waren nog toegerold.