Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Toehoren

betekenis & definitie

I. (hoorde toe, heeft toegehoord), aandachtig luisteren, toeluisteren: aandachtig bij een preek toehoren; hij hoorde toe, hij luisterde en zei niets.

II. (hoorde toe, heeft toegehoord), het eigendom of bezit zijn; toebehoren: hem hoort de wereld toe met al zijn heerlijkheden.

< >