Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Toef

betekenis & definitie

I. m., g. mv., (VI.)

1. vriendelijke of vleiende bejegening, liefkozing: het beestje deed haar veel toef aan;
2. vriendelijk onthaal, hartelijke ontvangst;
3. tegemoetkoming: die jongen krijgt thuis veel te veel toef.

II. m. (-en),

1. bos, pluk, dot: een toef haar; kuif: iem. bij zijn toef grijpen;
2. tuiltje, boeket, bosje: een toef violen.

< >