vz., (gew.),
1. ter aanduiding van een richting naar een persoon of zaak: tot, naar: toe een punt naar het eind van de wereld;
2. ter aanduiding van het bereiken of bereikt hebben van een persoon of zaak: hij was nat van onder toe boven; wacht toe morgen;
3. ter aanduiding van een aanwezigheid op een bep. plaats, meestal in een stad of dorp, zonder dat aan een voorafgaande beweging wordt gedacht; te, in: hij woont toe Haarlem, toe Brussel;
4. ter aanduiding van een bijvoeging, van een deel-uitmaken: hij eet een stuk kaas toe zijn boterham;
5. ter aanduiding van een betrekking, bedoeling, bestemming, doel en derg.: hij deugt niet toe dominee; hij vormde het mandje toe een wiegje.