(streelde, heeft gestreeld),
1. (veroud., thans nog gew.) borstelen;
2. (niet alg.) zacht vegen : de vloer strelen;
3. zacht en gewoonlijk liefkozend strijken over : een kat strelen ; hij streelde en aaide haar zachte wangen;
4. liefkozen : strelend gleed zijn blik over haar gestalte;
5. welbehagen geven, aangenaam aandoen: die wijn streelt het gehemelte; dat streelt de zinnen ; de muziek streelt het gehoor;
6. een gevoel van welbehagen omtrent zichzelf, een gevoel van zelfverheffing bij iem. opwekken: ze verwelkomden haar met een nieuwsgierigheid die haar streelde; iemands eigenliefde, ijdelheid strelen; ik streelde mij met de gedachte u wat geholpen te hebben.