bn. bw. (-er, -st), op een stok of op stokken gelijkend,
1. (van personen of lichaamsdelen) zeer stijf, houterig ; mager : een stokkerige man; stokkerige benen, vingers;
2. stijf, niet soepel, niet plooibaar : stokkerige zinnen ; een stokkerige houding; zich stokkerig bewegen;
3. (van planten en groenten) veel verhoute elementen bevattend ; houtachtig : stokkerige radijs, knollen, kroten.