(zat stil, heeft stilgezeten),
1. zitten zonder zich te bewegen of te verroeren: zij kan geen ogenblik stilzitten; — (gew.) bidden vóór het eten;
2. niet bezig of bedrijvig zijn; niets omhanden hebben; werkeloos toezien: zijn vijand zat niet stil; in tegenspoed stilzitten, de handen in de schoot leggen;
3. (kaartsp.) tijdelijk niet meespelen: wij kunnen wel met ons vijven kaarten, maar dan moet er één stilzitten.