v. (-n),
1. plaats: in ste(d)e van, in plaats van ; in iemands stee; in jouw stee deed ik het niet; — op stee en slag, terstond;
2. plek: een slechte stee in laken; er is een rotte stee aan die appel; een klein steetje maar;
3. boerenplaats, boerderij, hofstede: hij heeft daar een mooie stee;
4. stad : deze goede stede; hier ter stede.