(speurde, heeft gespeurd),
1. (overg.) bemerken ; bespeuren : hij speurde hier en daar de voet van een haas;
2. (onoverg.) onderzoekend kijken, nasporen: haar ogen speurden naar het voetmatje aan de voordeur ;
3. (in ’t bijz.) opsporingswerk doen ten behoeve van politie en justitie;
4. (gew.) opvallen, in ’t oog vallen, afsteken, opzichtig zijn : ik wil geen rood lint op mijn hoed, dat speurt zo.