Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Spektakel

betekenis & definitie

I. SPEKTAKEL

m. (-s), (viss.) spektouw.

II. SPEKTA'KEL (<Fr.), o. (-s),

1. schouwspel (thans alleen iron.);
2. luidruchtig optreden, bep. in de verb. spektakel maken, opspelen : wat maakte me die kerel een spektakel;
3. lawaai: een oorverdovend spektakel.

< >