v. (-ren),
1. niet afgeschoren haar op de bovenlip, knevel: een grote snor; — ook in toepassing op een donzige begroeiing bij vrouwen en als aanslag b.v. van melk): veeg je mond eens af, je hebt een hele snor;
2. kin- en neusharen: de snor van een kat, van een leeuw;
3. (veroud.) iem. die aan zijn knevel een krijgshaftig voorkomen ontleent, snorrebaard.