m. (-s),
1. haargroei, baard op de bovenlip : een blonde, een zware knevel; — ook nog wel in het mv. om de beide helften aan te duiden: grote knevels; de knevels opstrijken ; — (bij uitbr.) borstels, b.v. v. e. kat;
2.staafje of stokje, dwars voor of in iets bevestigd om het op zijn plaats te houden, om het los of opengaan van iets te beletten enz., b.v. het dwarsstaafje aan een horlogeketting; staafje aan een hondeketting dat door een oog gestoken kan worden om een lus te vormen; klamp die een luchtdicht sluitend deksel vastzet enz.; (mil.) houten handvat aan het uiteinde van een aftrektouw; — stokje in de lus van een touw of tussen twee touwen gestoken om, door het rond te draaien, dat touw of die touwen sterker te spannen;
3. (fig.) kerel, vent; — (gew.) al wat sterk en groot of groot in zijn soort is.