Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

SNEE

betekenis & definitie

v. (-ën),

1. het snijden: een kaas op de snede kopen, op voorwaarde dat men hem mag doorsnijden en teruggeven als hij niet goed blijkt; —een stuk veen aan de snede brengen, gaan vervenen; een weide aan de snede brengen, tot bouwland omploegen ;
2. keer dat men of dat iets snijdt: een snee in iets geven; — met één snee ;
3. keer dat een gewas dat meer dan één oogst toelaat gesneden wordt; de bij zulk een gelegenheid verkregen oogst: gras, hooi van de eerste, van de tweede snede, dat men krijgt door het grasland voor de eerste, voor de tweede maal te maaien ;
4. (Zuidn.) tijd waarop iets gesneden of aangesneden dient te worden ; — op zijn snee zijn, op dreef zijn; het bier is op snee, juist zoals het zijn moet;
5. ter snede, op het geschikte, gunstige ogenblik: ik ontmoet u juist ter snede ; — (thans vooral) iets ter snede opmerken of antwoorden, juist van pas, snedig, gevat;
6. vermogen te snijden : scherpte : het mes heeft zijn snede verloren; —(zeew.) vermogen door het water te snijden, scherpte van de boeg ;
7. snijkant: de snede van een sabel, van een zaag; dit mes is te dun van snede;
8. insnijding, keep, kerf: een snede in de vinger, in de wang; — (fig.) dat was voor hem een snee over zijn gezicht, een grote belediging ; — een snee door de neus krijgen, een tegenvaller, iets niet krijgen waarop men vast gehoopt had; —een snee door de neus (ook: in zijn oor) hebben, dronken zijn ; — een goede snee aan hebben, flink dronken zijn ; —(plat) schaamspleet;
9. (dichtk.) caesuur;
10. lijn of vlak waarlangs iets door- of afgesneden is ; snijkant ; snijvlak ; inz. van een boek: de holle snede van een gebonden boek ; een boek verguld op snee ; — gulden snede, zie bij Gulden ;
11. (zeilm.) de meerdere lengte van de ene neg boven de andere aan een schuin afgesneden (gegild) kleed;
12. manier waarop, vorm waarin iets gesneden is, snit; gedaante, model: een gelaat ivaarvan de snede heel goed was ; de snede der antieke kleren;
13. (van tabak) de lengte waarop zij gesneden wordt: tabak van. grove, fijne snede;
14. afgesneden schijf of stuk: een paar sneden brood; een sneetje ham, een plakje.

< >