(smoutte, heeft gesmout),
1. met vet insmeren;
2. met reuzel besmeren: dat brood is teveel gesmout;
3. (drukk.) afgedrukt zetsel bewaren, met het doel dit voor ander werk te benutten;
4. smoutzetten;
5. in vrije tijd bij een andere drukkerspatroon werkzaam zijn;
6. vertrouwen: iem. niet smouten, hem wantrouwen.