I. (smokkelde, heeft gesmokkeld),
1. (overg.) verboden goederen, of goederen waarvoor rechten betaald moeten worden, heimelijk vervoeren, inz. over de grens brengen, in- of uitvoeren; smokkelhandel drijven : tabak smokkelen ;
2. (overg.) behendig wegmoffelen ;
3. (onoverg.) een voorschrift of verbod heimelijk, ter wille van enig voordeel ontduiken; — bedriegen (in het spel); — inz. op school ongeoorloofde hulpmiddelen gebruiken, vooral bij een proefwerk of een examen ;
4. (onoverg.) (Zuidn.) met smaak en smakkend eten.
II. (smokkelde, heeft gesmokkeld), (gew., inz. Zuidn.) motregenen.