o. (-s),
1. kleine slof; — (spr.) het op zijn slofjes af kunnen, het zeer gemakkelijk hebben; — slofje onder (Zuidn. slofke jagen), spel waarbij een slof onder de knieën van de in een kring op de grond gezeten spelers doorgeschoven wordt en een in de kring staande die slof moet trachten te grijpen;
2. langwerpig krenten of tarwebroodje;
3. (Barg.) halve stuiver.