m. (-s),
1. die schuift; inz. die opium schuift;
2. (Zuidn.) landloper, schooier;
3. (jag.) achterpoot v.e. haas;
4. schuivend deel aan enige constructie ;
5. (gemeenz.) een schuiver maken, plotselinge zijdelingse beweging ; (volkst.) een schuiver nemen, hard weglopen ;
6. (sport) bal die vlak langs de grond gaat. Ook SCHUIVERD.