Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Opium

betekenis & definitie

o. (als stofn.) en v., heulsap, amfioen, het ingedroogde melksap uit de onrijpe doosvruchten van de maankop (Papaver somniferum) ; verdovend middel : opium kauwen, roken, schuiven, smokkelen ;godsdienst is opium voor het volk (gezegde van Marx), door de berusting die de godsdienst preekt(e) wordt de aandacht van het volk afgeleid van de sociale ellende.

< >