Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Schromen

betekenis & definitie

(schroomde, heeft geschroomd),

I. overg.,
1. ontzien, duchten: hij schroomt het gevaar niet;

2. zwarigheid maken, aarzelen, niet goed of nauwelijks durven : hij schroomde naar zijn vader te gaan; zonder schromen iets doen; II. onoverg., vrezen, bevreesd zijn : hij schroomde voor zijn vader; — duchten.

< >