(schraapte, heeft geschraapt),
1. met een scherp voorwerp bestrijken, inz. om er iets af te krabben, schrappen: wortelen, nieuwe aardappelen schrapen, van het buitenste vlies ontdoen met een mes; — (vero.) iem. de tong schrapen, hem uithoren;
2. (de keel) schrapen, het slijm in de keel zoeken los te krijgen door krachtige uitademing en samentrekking van de keel bij gesloten mond;
3. door strijken bijeenbrengen ; (oneig.) bij kleine beetjes, inz. met hebzucht bijeenbrengen : geld bij elkaar schrapen ; rapen en schrapen;
4. zekere graveerwijze, zwartekunst;
5. een schurend, krassend geluid voortbrengen of doen horen.