Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Ruilen

betekenis & definitie

(ruilde, heeft geruild),

1. verwisselen, het ene voorwerp in de plaats van het andere geven of nemen: postzegels, knikkers ruilen; — (abs.) een ruil doen: willen we ruilen? — (zegsw.) bij ruilen moet er een huilen, de een is daarbij altijd beter af dan de ander; — (schaaksp.) een stuk van de tegenpartij nemen om zich een zelfde stuk te laten nemen; — ruilhandel drijven.
2. (bij uitbr.) verwisselen van staat of toestand: nooit ruil ik willens rust voor rang (Tollens); de plaatsen ruilen, van plaats verwisselen met iemand; — ik zou met hem niet willen ruilen, ik vind mijn plaats, betrekking, mijn lot beter dan de (het) zijne.

< >