I. o. (-s),
1. kleine rot of rat; oneig. ook gezegd van andere kleine dieren en van kleine kinderen: ’t is zo'n lekker rotje.
2. soort van aardappel.
3. plat beschuitje, toast: Zeeuwse rotjes.
4. voetzoeker.
II. in de volksuitdr. zich een rotje lachen, zich naar lachen.