(scharrelde rond, heeft rondgescharreld),
1. scharrelend, krabbend rond- of her- en derwaarts gaan (van kippen enz.); — met onvaste tred rondlopen: hij kan een beetje in de kamer rondscharrelen;
2. (fig.) met moeite in al zijn behoefte kunnen voorzien, rondkomen: de inkomsten waren gering, wij hebben moeten rondscharrelen.
3. moeizaam of zonder vast doel ergens in bezig zijn: hij scharrelde de hele dag in de tuin rond; nu moet je maar wat rondscharrelen, je zelf voorthelpen; — ze scharrelen vreemd met hem rond, gaan vreemd met hem om.
4. in iets rondscharrelen, er her en der, zonder regelmaat in zoeken.