(reisde rond, heeft en is rondgereisd),
1. reizend de omtrek volgen van: hoe dikwijls heeft hij de wereld wel niet rondgereisd ?
2. her- en derwaarts reizen; een rondreizend koopman, die geen vaste standplaats heeft; een rondreizend beestenspel van Hagenbeek; — nu hier dan daar reizen in een genoemde ruimte: hij heeft jaren in Afrika rondgereisd.
3. reizend in zekere kring achtereenvolgens elk der personen bezoeken: jaarlijks moet hij bij alle kantoren rondreizen.