(dwaalde rond, heeft rondgedwaald),
1. dwalen, zwerven in alle richtingen binnen de aangewezen ruimte : wij dwaalden het bos rond; haar ogen dwaalden het vertrek rond;
2. her- en derwaarts zwerven, omzwerven, inz. omdat men geen heenkomen heeft; hij heeft jaren in het vreemde land rondgedwaald; hij liet zijn ogen over de vergaderde menigte ronddwalen; met zijn gedachten in de toekomst ronddwalen.