(droeg rond, heeft rondgedragen),
1. in de rondte dragen : op Sumatra wordt de lijkbaar driemaal het erf rondgedragen;
2. (fig.) naar alle richtingen verspreiden, t.w. om het overal bekend te maken: hij had uw roem de wereld rondgedragen (Potgieter);
3. (Zuidn.) naar de rij af bezorgen : de postbode moet de brieven ronddragen.