bn. bw. (-er, -st),
1. de eigenschappen vertonend van een ridder; inz. : dapper, edelmoedig, galant: een ridderlijke strijd; zich ridderlijk gedragen; ridderlijke grootmoedigheid; een ridderlijke, hoffelijke cavalier;
2. eerlijk, ronduit, openlijk : hij kwam er ridderlijk voor uit;
3. van ridders : ridderlijke waardigheid, geboorte, stand ; een ridderlijk landgoed, slot.