Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Reutel

betekenis & definitie

I. m.,

1. het reutelen ; ademgeluid van iem. wiens longpijpen met slijm of bloed gevuld zijn, inz. van een stervende : hij heeft de reutel al (in de keel), hij zal wel spoedig sterven;
2. houten spaan waarmee de kalkmouw wordt leeggeschraapt;
3. (Barg.) op de reutel, op de lat, op krediet.

II. v. (-s), (plantk., gew.) ratelaar.

< >