(Fr.),
I. bw., terug naar het uitgangspunt of naar de afzender: hierbij gaat het boekje retour;
II. v. (-en),
1. terugkeer, het terugkomen; — (fig.) op zijn retour zijn, aan het aftakelen zijn, niet meer op het vroegere peil staan;
2. (kooph.) terugzending (van geld of wissels);
3. wissel die onbetaald teruggezonden is ;
4. lading op de terugreis; voordeel der terugvracht: de retouren zijn niet voordelig geweest, de terugvracht heeft weinig opgeleverd;
III. o. (-s), retourbiljet: één retour Hilversum; mijn retour is verlopen, is niet geldig meer; retours worden hier niet meer gegeven.