m. (-s),
1. (gew.) ratel (I, 1.);
2. ratelpopulier, klaterpeppel, espeboom (Populus tremula), die een veel gebruikte houtsoort levert;
3. plantengeslacht Rhinanthus (Alectorolophus), waarvan de losse zaden een rammelend geluid geven in de opgeblazen kelk; ratels (I, 3.);
4. nachtzwaluw (Caprimulgus europaeus);
5. minderwaardige soort van baksteen, die tijdens het bakken gescheurd of op een andere wijze misbakken is : rammelaars en ratelaars.