m. (-en),
1. van onderen puntig of smal, naar boven wijd uitlopend glas of zulk een beker op hoge voet; (dicht.) drinkglas in ’t alg.;
2. gouden of verguld zilveren beker op voetstuk die bij het Avondmaal der Protestanten en de Mis der R.-K. voor het nuttigen, resp. de consecratie van de wijn gebruikt wordt;
3. in fig. toepassingen, meestal ontleend aan de vergel. van het lijden van Jezus met een bittere drinkbeker (Matth. 26 : 39; Luc. 22 : 42): de kelk des tijdens drinken, veel rampspoed ondervinden; — ’s levens kelk, wat het leven aan leed (en vreugde) schenkt:
4. (bij verg.) wat de vorm heeft van een kelk als onder 1.; — (plantk.) buitenste krans van bloembekleedsels; — in het dag. leven vaak gebruikt voor bloemkroon, bloem; — in Z.-Nederl. een ben. voor de winde (Convolvulus).