I. PUNTEREN
(punterde, heeft gepunterd), met een punter varen, resp. vervoeren.
II. PUNTE'REN (punteerde, heeft gepunteerd), (<Fr.Lat.),
1. stippels zetten, stippelen; — (bij graveurs) pointilleren;
2. de eerste punten (b.v. van een verdrag) optekenen; — (vandaar ook) een voorlopig plan opmaken, beramen;
3. (een tekst) van punten voorzien, puncteren;
4. (muz.) een punt zetten;
a) (Zuidn.) achter een noot om die anderhalfmaal haar waarde te geven; b) boven een noot om aan te duiden dat die kort en afgestoten (staccato) moet worden gespeeld of gezongen.