(<Lat.), v. (-s),
1. evenredigheid, gelijkheid van verhouding; in ’t bijz. met betr. tot de onderlinge verhouding van afmetingen: het geheel is mooi van proporties; — naar proportie, naar verhouding;
2. juiste verhouding: oog voor proportie hebben, voor een goede verhouding der afmetingen; — dit is buiten alle proportie, dit is zeer onevenredig;
3. afmeting (al of niet met de gedachte aan een verhouding, t.w. tot het normale of bekende): de tegenwoordige oorlogsindustrie met haar enorme proporties.