Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Pook

betekenis & definitie

I. m. (poken),

1. puntig omgebogen ijzer om het vuur op te porren;
2. (bij uitbr.) dikke naai- of breinaald : brei jij altijd met zulke poken? — haarspeld : wacht, ik zal even die poken uit mijn haar halen; — slechte of plompe pen.

II. v. (poken),

1. (Zuidn.) zak: een pook meel;
2. (gew.) buik, lijf: iem. op zijn pook geven, hem afranselen ;
3. (gew.) iem. die klein voor zijn jaren is;
4. (Zuidn.) snaak, deugniet.

< >