Wat is de betekenis van Pook?

2025-07-28
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Pook

I. m. (poken), 1. puntig omgebogen ijzer om het vuur op te porren; 2. (bij uitbr.) dikke naai- of breinaald : brei jij altijd met zulke poken? — haarspeld : wacht, ik zal even die poken uit mijn haar halen; — slechte of plompe pen. II. v. (poken), 1. (Zuidn.) zak: een pook meel; 2. (gew.) buik, lijf: iem. op zijn pook geven, hem afr...

2025-07-28
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

pook

1) (1968) (inf.) mannelijk lid. Endt (1974) geeft volgend voorbeeld: 'Als een Hollandse jongen op straat / ziet pissen zijn maat / dan trekt ie zijn pook / en pist óók.' • ... zijn inmiddels ook fors gegroeide pook... (Heere Heeresma: Geschoren schaamte. 1968) • (Enno Endt & Lieneke Frerichs: Bargoens Woordenboek. 1974)...

2025-07-28
Jargon & Slang van Soldaten

Marc De Coster (2017)

Pook

Pook - scheldnaam voor een adjudant-onderofficier. Ook een spotnaam voor het geweer van de soldaat. Syn.: spuit.

2025-07-28
Art & Architecture Thesaurus

Getty Research Institute (1990)

pook

pook - Werktuigen die worden gebruikt om een vuur op te rakelen.

2025-07-28
Erotisch woordenboek

Hans Heestermans (1977)

pook

pook - mann. lid; eig. ‘ijzeren stang om het vuur op te porren’ (zie een citaat onder oven).

2025-07-28
Recht voor z'n raap

Rouke G. Broersma (1970)

Pook

versnellingshendel.

2025-07-28
Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Pook

(bloembollent.) Kort riet, dat na enkele jaren van gebruik als dekmateriaal van het gewone lange riet is overgebleven. Het dekt zeer goed af en wordt gebruikt voor het dekken van gewassen, die zeer vorstgevoelig zijn (vgl. Kraak).

2025-07-28
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Pook

s., pook, poker.

Wil je toegang tot alle 19 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-28
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

pook

I. m. poken (puntig, omgebogen ijzer, om het vuur op te porren). II. v. poken (Z.-N. zak; fig. lijf, deugniet).