Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Pompen

betekenis & definitie

I. (pompte, heeft gepompt),

1. stompen, stoten met vuist of elleboog ;
2. ben. voor zeker knikkerspel, waarbij een groot aantal knikkers tegelijk in een kuiltje geworpen wordt; die er in blijven, zijn voor de pomper, die er uit springen, zijn voor de medespeler ;
3. zwaar en zwoegend werken: al maanden zit de stakker te pompen voor zijn examen en nog is hij niet klaar.

II. (pompte, heeft gepompt),

1. een of de pomp doen werken; een vloeistof of gas verplaatsen door de werking van een pomp : water pompen ; water uit een schip pompen ; lucht uit een klok pompen ; —(in ’t bijz.) de pomp van een schip bedienen om het binnengekomen water te lozen: een schip met pompen drijvende houden ; (spr.) alles komt af, behalve pompen, men wordt van alles, behalve van één last, ontslagen; die nood heeft moet pompen, die in slechte omstandigheden verkeert moet werken; pompen of verzuipen, zijn laatste krachten inspannen, alles op het spel zetten om zich te redden;
2. (Zuidn.) zuipen.

III. (pompte, heeft gepompt), (kleerm.) confectiewerk passend maken; mannenkleren verstellen.

< >