bn. (-er, -st),
1. vol pluizen: een pluizige jas;
2. op pluizen of dons gelijkend : hoog opgemaakt, pluizig blond haar (Naeff);
3. ruw, oneffen : pluizig van oppervlakte;
4. (van metalen) niet gevijld kunnende worden, daar het vijlsel zich door zijn weekheid in de groeven der vijl vasthecht en deze verstopt.