I. PLEISTEREN
bn., van pleister of gips gemaakt of gegoten.
II. PLEISTEREN (pleisterde, heeft gepleisterd),
1. een of meer pleisters leggen op, daarmee trachten te genezen; ook fig.;
2. met kalkspecie of gips bestrijken: muren pleisteren.
III. PLEISTEREN (pleisterde, heeft gepleisterd), [eig. het last- of trekdier laten weiden] de reis onderbreken om te rusten en voedsel tot zich te nemen: hier zullen wij pleisteren.; in een herberg waar hij gewoon was te pleisteren.