I. PLEISTER
(<Fr.), v. (-s),
1. (heelk.) taai, kleverig, door de warmte zacht wordend geneeskrachtig middel, dat op linnen, taf of zacht leer gestreken, op een wonde of op de huid gelegd wordt: een pleister op iets leggen;
(fig.) een pleister op de wond, iets dat het leed verzacht ;
2. stukje stof dat met een kleefmiddel bestreken is om het op of over een wond te kunnen bevestigen, hechtpleister: een rolletje pleister.
II. PLEISTER, o. (-s),
1. (mets.) kalkmengsel waarmee muren besmeerd worden;
2. gebrand gipb, gipsmeel: het watervrije gips wordt gips of pleister genoemd;
3. met water aangemengd gipsmeel, gipsbrij om mee te gieten of te pleisteren; — mengsel van fijn marmer en gips, om daarvan reliëf beelden te maken: het is geen marmerbeeldje, het is maar pleister; — iets in pleister gieten, afvormen;
4. het tekenen naar pleistermodel: van middag hebben we pleister.