Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Pittig

betekenis & definitie

bn. bw. (-er, -st),

1. vol pitten: pittige mandarijntjes;
2. (van planten) pit, merg hebbend: pittig hout;
3. krachtig, energiek: een pittig, klein wijfje; (sport.) een pittig schot;
4. waar pit in zit, niet flauw: pittige tabak;
5. kernachtig, geestig, snedig: een pittig woord, gezegde; een pittige stijl; deze gedachte is pittig uitgedrukt;
6. aantrekkelijk, lief, aardig: een pittig kindje; haar pittig krom neusje.

< >