Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Pegel

betekenis & definitie

m. (-s),

1. (Westvl.) puntig toelopende ijzeren staaf, om gaten in de grond te steken;
2. merk of knopje boven in een meetkan enz., omaan te wijzen hoever zij gevuld moet worden om de vereiste hoeveelheid vocht te bevatten; oorspronkelijk bestond dit merk uit een pen of pegel (1.) die dwars door de kan geslagen werd;
3. hoogtemerk van de waterstand; zie verder Peil;
4. (Zuidn.) wettelijk vastgestelde of goedgekeurde maat: — zegsw.: hij is boven zijn pegel, heeft te veel gedronken; — iem. op zijn pegel zetten, rantsoeneren;
5. ijskegel: er hangt een grote pegel aan de goot;
6. (gemeenz.) gulden.

< >