(<Lat.), v. (-n, -s),
1. rustpoos, inz. bij een toneeluitvoering of een concert: gedurende de pauze zat hij in de koffiekamer ; veertig minuten pauze ; — er ontstond een kleine pauze in het gesprek ;
2. afdeling van een psalm, door het woord pauze van de volgende gescheiden:
de 3de pauze van de 119de psalm;
3. (muz.) rust; een pauze maken, terwijl de anderen blijven zingen; — generale pauze, (bij een muziekuitvoering) als alle zangers of instrumenten zwijgen;
4. (muz.) rustteken: een vierde pauze; een achtste pauze.