(Fr.), v. (-s),
1. het patrouilleren: de patrouille doen;
2. kleine troepenafdeling uitgezonden tot het opsporen en verkennen van de vijand ; (in vredestijd) tot het voorkomen van wanordelijkheden bij volksbewegingen ; (ook) wacht die door de straten trekt om de orde te handhaven, wachtronde;
3. (padv.) kleinste organische eenheid, bestaande uit 6 tot 10 jongens;
4. aanhang: hij was op de vergadering met zijn gehele patrouille; — troep : een hele patrouille mensen.