v. (-en),
1. ronde ophoping van paarlemoerstof in het lichaam van de pareloester of parelmossel, gewoonlijk door verwonding ontstaan; als sieraad zeer gezocht en van hoge waarde: ronde, peervormige, eivormige paarlen; — paarlen van wit, geel water, van die tint; — paarlen vissen, naar parels duiken; — parels rijgen, rangschikken en een snoer er van maken; — (spr.) (zijn) paarlen voor de zwijnen gooien, werpen, weldaden verspillen aan hen, die er de waarde niet van kunnen of willen beseffen; ook van goede raad, redenering, voorlichting enz. gezegd; — als een pareltje in ’t goud zitten, (scherts.) van iem. die tussen aangename geburen geplaatst is; — dat is een parel aan zijn kroon, daarop mag hij terecht trots zijn; — onechte parels.
2. (fig.) iets kostelijks, iets van waarde: in zijn gedichten zijn er parels van het zuiverste water; — een parel van een vrouw.
3. iets dat enigszins op een parel (1.) gelijkt: parels van zweet stonden op zijn voorhoofd, zweetdroppels; — in haar oog blonk een grote parel, traan; — aan ieder blaadje of bloempje schitterde een parel, een dauwdroppel; — de parels van de wijn, de luchtblaasjes die er bij het inschenken op komen; — (jag.) paarlen aan het gewei van herten en reeën, kleine knobbelvormige uitwassen; — (heelk.) een parel op het oog, witte vlek op het hoornvlies, gerstekorrel; — knoopje in kant; — de korrel van rond gepelde gort, geparelde gerst; — (bouwk.) ben. voor bolvormige naast elkander geplaatste versieringen.
4. (drukk.) kleine druklettersoort van 5 punten, tussen nonpareil en robijn of diamant in.