I. (telde over, heeft overgeteld),
1. natellen, narekenen : zijn geld overtellen;
2. boven het vereiste tellen of rekenen: je hebt je zeker verteld: ik tel een paar centen over;
II. (overtelde, heeft overteld), (Zuidn.) opnieuw natellen: ze overtelden opnieuw de geldstukken (Streuvels).